Wederkerend jezelf iets aandoen
We hebben een prachtige taal waarvan we iets kunnen leren. Neem nou het wederkerende werkwoord. Taalkundig zijn er twee versies (‘verplicht’ en ’toevallig’). De eerste daarvan is het belangrijkste, bijvoorbeeld ‘ik misdraag me’, waarin ‘ik’ het onderwerp is en ‘me’ het wederkerende voornaamwoord en dit kun je tevens als lijdend voorwerp zien. Hieraan kunnen we zien dat we dit zelf doen. Ik doe dus ‘me’, ofwel mezelf, iets aan. Het woordje ‘me’ kan niet worden vervangen door ‘je’ of door ‘hem of haar’. Bij de toevallige versie kan dit wel, bijvoorbeeld bij ‘ik vermaak me’. Je kunt namelijk ook een ander vermaken.
Als we onszelf wederkerig ‘iets aandoen’, kunnen we dit ook laten. We kunnen leren van deze spirituele les verborgen in onze taal! We kunnen die wederkerigheid namelijk niemand anders aanrekenen. Hiervan zijn belangrijke voorbeelden te noemen: je haasten, je aanstellen, je schamen, je bezatten, je uitsloven, enzovoort.
Een heel opmerkelijke hiervan is ‘ik erger mezelf’. We hebben vaak de neiging om de schuld van onze ergernis bij een ander te leggen. Onterecht dus, want we doen het zelf. Als ik ‘mezelf erger’ ben ikzelf oorzaak van mijn onwel-bevinden. Daar is niemand anders verantwoordelijk voor. We kunnen dit vervelende gevoel dus niet afschuiven op een ander: ‘ik’ is het onderwerp, ‘mijzelf’ is het lijdend voorwerp, en we moeten ons wederkerend afvragen: waarom doe ik mijzelf dit aan? Dus: waarom stop ik hier niet mee?
Gelukkig heeft deze werkwoordsvorm ook voorbeelden waarin we onszelf iets ‘goeds’ aandoen, zoals ‘je verwonderen’, ‘je verheugen’, ‘je inleven’ en ‘je beheersen’. ‘Je verontschuldigen’ is ook niet verkeerd, bijvoorbeeld voor je eigen ergernis. 🙂
Is een wederkerend werkwoord van toepassing, dan moeten we onszelf afvragen (alweer wederkerend): is dit nuttig voor mij, of belast ik mijzelf? In dat laatste geval kunnen we er zelf iets aan doen en geven we er anderen niet de schuld van. Zo voorkomen we een hoop gedoe.