Door het boek ‘De Nieuwe Mens’ van Maurice Nicholl leerde ik dat woorden en gelijkenissen in de Bijbel prima te verklaren zijn vanuit het Vierde Weg-stelsel van Gurdjieff en Ouspensky. Hierdoor werd het Nieuwe Testament voor mij zinniger en werden eerder onbegrijpelijke zaken opeens glashelder! Dus bekijk ik vanuit De Vierde Weg en de Vedische Filosofie nu ook het wereldberoemde Onzevader.
In de evangeliën staat dat Jezus het Onzevader aan zijn leerlingen onderwees. Daarom is belangrijk om te begrijpen wát hij nou precies zijn leerlingen over deze woorden heeft verteld. Welke betekenis heeft hij aan dit gebed gegeven? Het lijkt duidelijk dat Jezus de mensen echt leerde bidden, innerlijk, diep vanuit hun hart, niet als show voor de buitenwereld. Ook niet als smeekbede, door te bedelen om gunsten e.d.. Hij zal dus de woorden van het gebed hebben geduid, zodat zijn discipelen konden begrijpen wát de regels in deze affirmatie van het Onzevader behelzen.
Wat staat er dus in dat Onzevader? Wat wordt erin geaffirmeerd? Hoe kunnen we dat zélf zien? En hoe kunnen we het praktiseren? Daarover doe ik nu een ‘boekje open’, in een poging de lering van het Onzevader te verklaren in hedendaags begrijpelijke woorden. Meer ongebruikelijke terminologie wordt elders op deze website beschreven en uitgelegd.
Echt bidden, of voor de vorm
Al van jongs af aan werd er in mijn familie en op school het Rooms-katholieke Onzevader gebeden. Toen ik heel jong was, had het een zekere magie, maar het werd naarmate ik ouder werd steeds meer een automatisch opgezegde deun, waarbij ik me niet in de tekst kon inleven. Uiteindelijk stopte het bidden al ver voor mijn pubertijd. Ik was er in mijn jongste jaren het meest bij betrokken en dus is het jammer dat ik van de inhoud van dit gebed geen diepere (ware) betekenis meekreeg, bijvoorbeeld in de gebruikelijke wekelijkse godsdienstlessen op mijn lagere school. Ook mijn ouders hebben met geen woord over de inhoud van dit gebed gesproken. Het is eigenlijk onbegrijpelijk dat het Onzevader vrijwel geen aandacht kreeg in de kerk of op school. Het werd alleen maar uitgesproken, als ‘het gebed dat Jezus ons gegeven heeft’, meer niet, en alsof het wel duidelijk was. Maar goed, dat komt misschien wel omdat ook de geestelijken, de pastors, het als een sjabloon opzeiden, waarover ze niet veel nadachten. En als er wel over werd nagedacht, dan werd dit niet met schoolkinderen en kerkgangers gedeeld.
We weten inmiddels dat een affirmatie, intentie of gebed slechts effect zal kunnen hebben als het met volledig bewustzijn wordt uitgesproken (of innerlijk als contemplatie), dus zowel diep doorvoeld als verstandelijk begrepen. Onderzoeksjournalist Lynne McTaggart heeft in haar boek ‘Het Intentie Experiment’ heel duidelijk beschreven hoe objectief wetenschappelijk onderzoek de uitwerking van intenties en gebeden heeft aangetoond. Intenties werken! Mits op de juiste manier ingeleid en uitgevoerd, met een stille geest. Mechanisch uitgesproken heeft een gebed geen effect en dus feitelijk geen waarde. Alleen een begrepen en doorvoeld gebed, als affirmatie, kan iets voor ons welzijn of dat van anderen betekenen. Als eerste natuurlijk voor ons innerlijke welzijn, als zuivering van onze geest en van onze houding in het dagelijks leven. Als tweede voor het welzijn van de wereld en alle schepselen daarin.
Ik kan bij het Onzevader uitgaan van vele versies die door de jaren heen als vertaling van het origineel hebben bestaan. Ik neem de oude Griekse versie, die van Matteüs 6:9-13 in de Textus Receptus, met de vertaling zoals ik die vroeger als katholieke jongen heb geleerd, waarin de laatste (meer protestantse) gebedsregel niet voorkwam. Die heb ik nu wel toegevoegd.
Πάτερ ἡμῶν ὁ ἐν τοῖς οὐρανοῖς
Onze Vader, die in de hemel zijt
ἁγιασθήτω τὸ ὄνομά σου
Uw naam worde geheiligd
ἐλθέτω ἡ βασιλεία σου·
Uw (Konink)rijk kome
γενηθήτω τὸ θέλημά σου, ὡς ἐν οὐρανῷ καὶ ἐπὶ τῆς γῆς
Uw wil geschiede op aarde zoals in de Hemel
τὸν ἄρτον ἡμῶν τὸν ἐπιούσιον δὸς ἡμῖν σήμερον
Geef ons heden ons dagelijks brood
καὶ ἄφες ἡμῖν τὰ ὀφειλήματα ἡμῶν, ὡς καὶ ἡμεῖς ἀφίεμεν τοῖς ὀφειλέταις ἡμῶν
En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij ook anderen hun schuld vergeven
καὶ μὴ εἰσενέγκῃς ἡμᾶς εἰς πειρασμόν, ἀλλὰ ῥῦσαι ἡμᾶς ἀπὸ τοῦ πονηροῦ
En leid ons niet in bekoring/verzoeking/beproeving, maar verlos ons van het kwade
Ὅτι σοῦ ἐστιν ἡ βασιλεία καὶ ἡ δύναμις καὶ ἡ δόξα εἰς τοὺς αἰῶνας
Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in de eeuwigheid
Aμήν
Amen
Octaaf
Allereerst kunnen we zien dat het Onzevader bestaat uit zeven (of acht) gebedsregels. Dit gebed zou dus voorgekomen kunnen zijn uit de Wet van Zeven, ook wel de Wet van Octaven genoemd. De laatste regel wordt niet in alle tradities uitgesproken en kunnen we zien als een vervolmaking of bestendiging van de zeven voorgaande regels. Als het octaaf dus. De eerste vier regels zijn bevestigend van aard. Het zijn stellingen en dus affirmaties. De volgende drie regels zijn wensen of verzoeken. De achtste regel is als octaaf weer bevestigend, afgesloten met Amen, ofwel ‘Het zij zo’.
In de eerste gebedsregel – Onze Vader, die in de hemel zijt – wordt de Vader genoemd, zoals op zeer veel plaatsen in de Bijbel. Ik vond het als aanvangend filosoof altijd vreemd, die manlijke aard van God, het Absolute, het non-duale Beginsel van alle manifestaties. Maar na enig interpreteren krijgt het de juiste betekenis in onze duale wereld waarin alles overstijgende onzijdigheid zeldzaam is en dus lastig te begrijpen. De ‘vader’ betreft hier een gelijkenis: ‘vaders’ in de ons bekende plant- en dierenwereld leveren zaad, als initiator, voor het laten ontstaan van manifestaties in een ‘moeder’. En precies zo wordt dat ook vermeld in de Bhagavad Gita. Zo bezien is er dus ook een Moeder waarin/waaruit manifestaties uitbotten, waarover in dit gebed echter niet wordt gerept, maar in de Bhagavad Gita wel: Prakriti, Moeder Natuur, de non-duale causale basis waaruit alle manifestaties ‘geboren’ worden. En Prakriti’s eerste manifestatie in dit universum is Akasha, het non duale kwantumveld.
Die ‘Vader’ is in de hemelen, wat ons zegt dat Zijn bestaan volkomen niet van ‘de wereld’ is. De mens kent (en vertrouwt) als ‘kleingelovige’ vaak slechts op aardse zaken en zoekt daar dan ook zijn heil in. Deze gebedsregel spreekt dus over de Bron áchter al het aardse en roept die aan: het niet-gemanifesteerde Absolute van waaruit al het gemanifesteerde ontstaat op het gebied van geest en materie. Met ‘aards’ of ‘de wereld’ worden dus alle gemanifesteerde werelden bedoeld: de causale wereld (Praktiti / Akasha), de subtiele wereld (de Geest) en de fysieke wereld (de materiële Schepping). Die ‘Vader’ is dus in alles aanwezig, ook in onszelf en mag/kan dus niet als externe instantie worden aangeroepen. We roepen onsZelf aan in deze eerste regel van het Onzevader.
De hemel staat voor het niet te bevatten buiten-causale. Vanuit de hemelen heeft de Vader, het Absolute, in Zijn Natuur (Prakriti) het universum verwekt, middels de Heilige Geest (Purusha).
De tweede gebedsregel – Uw naam worde geheiligd – is gebiedend (in het Grieks in aoristus geschreven, wat laat zien dat het voor eeuwig geldt). Welke naam is dat dan? En waar staat Zijn naam voor? Dit wordt niet duidelijk in dit gebed. Maar in andere geschriften staat het wel: het is de oerklank waaruit alles is ontstaan: Aum (of Ôm). Het begrip Nada Brahma legt dit uit: ‘Gods stem van de Stilte’; ofwel ‘het Al is Klank’, een niet gemanifesteerde geluid, een oer-trilling van het Absolute waaruit alles ontstaat. Ook in de Bijbel staat ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God’. ‘Zijn naam’ is dus de causale Oerklank, die de mens heeft verklankt als Aum. In de christelijke religie werd het Amen. (Ook onze eigen eigennaam is de verklanking van onze individuele manifestatie.)
Deze causale Oerklank is dan ook als Gods zaad uit de eerste strofe: alles initiërend. De Aum-klank is dan ook in vele oosterse religies heilig. Alle gebeden, maar ook alle handelingen, worden ermee begonnen en eindigen ermee. Hierdoor wordt elke handeling in overgave aan het Absolute gebracht door Zijn naam uit te spreken en waarmee het resultaat bij voorbaat wordt opgedragen aan Dat (Tat), het Absolute Bewustzijn. In het oosten wordt ‘Uw naam (dus nog volop) geheiligd’.
Aum, als klank of oer-trilling, kunnen we zien en begrijpen als de Naam van het Absolute, welke heilig is, en heilig staat voor niets minder dan Ultieme Heelheid, ofwel Eenheid.
De derde gebedsregel – Uw (Konink)Rijk kome – is als affirmatie gericht op ons doel, op onze bestemming. Jezus heeft het heel vaak over het Koninkrijk Gods, dat al in ons is. Dat koninkrijk zijn we kennelijk kwijt. Dit is in Genesis beschreven als zondeval uit het paradijs. ‘Oermoeder Eva’. zou hiervoor verantwoordelijk zijn geweest door die appel, die ‘vrucht van dualiteit’, te eten van ‘de Boom van Kennis’. Zo kreeg de mens de kennis van dualiteit en het vermogen van het maken van onderscheid. Hierdoor kwam de mens terecht in de wereld van dualiteit en raakte zo het Koninkrijk Gods als permanente innerlijke staat kwijt. Dat is het juk van menselijke ‘volwassenheid’. We raakten onze kinderlijke eenheid kwijt, onze totale (koninklijke) onbevangen en zuivere eenheid, en werden tot ‘denkers’ en ‘voelers’ in tegenstellingen en begonnen overal oppositie te ervaren. En als we niet weer worden als dat kind, vertelde Jezus er nog bij, zullen we dat Koninkrijk der Hemelen ook niet weer binnen kunnen gaan (“Ik verzeker jullie, als je niet verandert en wordt als kinderen, kom je het koninkrijk der hemelen niet eens binnen”). Uw Rijk zal dus komen door het herstellen van innerlijke eenheid in onszelf, en wel door Zelfrealisatie.
De vierde gebedsregel – Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel – zegt ons dat alles, dus ook de mens, onderhevig is aan wetten. Aan causale Wetten (hemel) en aan relatieve wetten (aarde).
Wat moeten we ons voorstellen bij Absolute Wetten? Dit zijn wetten waaraan we ons als menselijke manifestatie niet kunnen onttrekken (al denken we in onze ervaring van afgescheidenheid soms van wel). Het Advaita-paradigma gaat uit van de illusie van dualiteit. Alles is in Wezen ‘niet-twee’: a-dvaita. Al het waargenomen gemanifesteerde is dus als het Absolute Zelf (of als God, zo je wilt): Eén. Het is dan ook dat Uw wil in ons dient te geschieden: Eenheid realiseren in jezelf, ofwel een waar individu worden (individu betekent onverdeeld). Terug naar je oorspronkelijke staat van het paradijs of koninkrijk, door naar die Wil te handelen. Ook aan de karmische wet valt niet te ontkomen, ook die zal geschieden als Uw wil.
Maar ook relatieve wetten geschieden naar Uw wil: alles in het universum houdt zich aan die goddelijke wetten. Van de geboorte van een baby tot aan de geboorte van een zwart gat; van het sterven van een mens tot aan het sterven van het universum zelf. In beide zal niets verloren gaan, want ook de wet van behoud van energie – je kunt ook zeggen de wet van het behoud van oerklank (Aum) – behoort tot Uw wil geschiede.
In de vijfde gebedsregel van het Onzevader, het gebed dat Jezus de mensheid leerde, doen we een verzoek: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’.
Oorspronkelijk staat er in het Oudgrieks: ‘Ton arton imon ton epiousion dhos imin simeron’ (τὸν ἄρτον ἡμῶν τὸν ἐπιούσιον δὸς ἡμῖν σήμερον). Ton arton imon betekent ons brood; epiousios betekent supersubstantieel; dhos imin betekent zie ons, en simeron betekent vandaag. Dan krijg je zoiets als: ‘Zie ons vandaag (met) ons supersubstantieel brood’. Beetje vreemde zin dus, maar al wel diepzinniger dan alleen vragen om brood. Ik denk dat de beste vertaling uit het Oudgrieks zou zijn (wat reeds een omzetting was, want Jezus sprak Aramees): ‘Geef ons vandaag onze esoterische voeding’.
Dat is dus echt iets anders dan een dagelijkse boterham. We vragen om wat bezielend, maar toch vol eenvoud is, want brood is eenvoudig basisvoedsel. We vragen niet om een uitgebreide maaltijd, niet om ingewikkelde theorieën, maar om dát wat ons elke dag spiritueel voedt en ons Zijn verdiept. Met zo’n vraag staan dus we open voor wat ons wordt aangeboden ten behoeve van innerlijke ontwikkeling.
We krijgen soms veel op ons bordje, waarvan we niet altijd begrijpen waarom, maar wat allemaal supersubstantieel ‘brood’ zou kunnen vertegenwoordigen. Naast spiritueel voedsel, zoals inzichten of wijze woorden, is het belangrijk om te beseffen dat dit ‘brood’ ook minder smakelijk zou kunnen zijn. Mogelijk herkennen we het niet als voeding en dan weigeren we dit ‘te eten’. Maar m.i. vragen we in het Onzevader om ons dát te geven wat ons tot voedsel voor innerlijke ontwikkeling zal zijn, leuk of niet leuk. Dus eigenlijk: geef ons dagelijks voedende inzichten, maar ook wat voedende moeilijkheden, want die tonen ons het innerlijke ‘werkgebied’ op weg naar innerlijke bevrijding.
Met de zesde gebedsregel – En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven – doen we een tweede verzoek aan het Absolute in ons. Hiermee wordt een innerlijke wens bedoeld, of misschien nog beter: een innerlijk streven, gericht aan de hoogste instantie in onszelf. We vragen vanuit onze psychische geest om niet belast te blijven door kleinzieligheid en onze daden uit onwetendheid die hieruit voortkwamen, zoals we ook anderen hun kleinzielige daden vanuit onwetendheid niet aanrekenen.
Hier begint onze zuivering aan het begin of aan het eind van de regel, dat maakt niet uit. We leren vanuit de wijsheid van ons onderscheidingsvermogen (Buddhi) onszélf te vergeven, ofwel om vanuit ware kennis anderen niet langer iets aan te rekenen. Schulden staan dus voor alle niet langer gewenste innerlijke houdingen en uiterlijke handelingen, die als obstructies ons heel worden in de weg staan en ons eenwordingsproces verstoren (die in de vorige strofe te lezen is) en waarin we onszelf tekort doen. Deze obstructies zijn duaal van aard en bestaan niet alleen uit de dingen die we als ‘verkeerd’ zien. Er behoort ook toe wat we als ‘goed’ zien. Al ons innerlijk applaus en boe-geroep dat we koesteren valt eronder. Al onze bijval en al onze kritiek. Alles wat ons proces van het achterlaten van ego in de weg staat, valt eronder. Alle dingen die we dienen op te geven en op te dragen kunnen we beschouwen als schulden, want die onthielden onszelf van onze goddelijke staat. Schulden – dus aan ons-Zélf verschuldigd – kunnen we vereffenen vanuit een hogere (enig juiste) staat van zijn, welke gekend wordt door Buddhi, ons hoogste onderscheidingsvermogen. We hoeven dit maar te volgen en ‘volgen’ is gewoon een ander woord voor discipline.
De zevende gebedsregel – En leidt ons niet in bekoring (verzoeking, beproeving), maar verlos ons van het kwade (boze) – is de wens om ons niet langer te laten leiden door onbewuste verlangens, drijfveren, begeerte en bevrediging, wat ook mooi in de Bhagavad Gita is beschreven. Meestal worden bekoringen en verzoekingen getriggerd door de aantrekkingskracht van ‘aardse schatten’. Het uit zijn op ‘hebben’, op gewin, op materieel bezit, aanzien en status, macht en roem, staat een innerlijke ontwikkeling altijd in de weg. Het verschil tussen hebben en zijn. Wij kunnen niet god en de mammon gelijk dienen, is een bekende waarheid.
We vragen in feite dat de bekoring of verzoeking die ons onbewust houdt, minder vat op onze geest zal mogen hebben. Het ingaan op bekoringen/verzoekingen brengt ons opnieuw in een lagere en meer mechanische staat van geest en dus van denken, voelen en handelen. En dan zijn er nog werkelijke beproevingen, die we kennen van het verhaal van Jezus in de woestijn: ‘verkoop ik mijn ziel aan de duivel of niet?’. Maar voor deze vraag komen we slechts in extreme situaties te staan, bijvoorbeeld in tijden van oorlog of onderdrukking en we ons gaan afvragen of we moeten collaboreren of niet.
Hieraan gekoppeld het verzoek om van het kwade/boze verlost te worden. En wat is dan dat kwade?
Ouspensky had het ook over ‘goed en kwaad’, of over ‘goed en fout’, die volkomen opponent (duaal) zijn aan elkaar. Hij vertelde dat dit niet (primair) moreel moet worden gezien, maar in het licht van onze Zelfrealisatie. Met het kwade, foute en verkeerde wordt al hetgeen bedoeld wat onze realisatie in de weg staat. Het is al datgene wat ons kleinzielig en zelfzuchtig houdt. Het goede of juiste staat voor alles wat onze realisatie bevordert. Zo simpel is het. Het slaat dus niet (primair) op kwade leiders of foute mensen en hun (geweld)daden, maar moet eerst in onszelf worden begrepen. “Wat staat mijn zelfrealisatie in de weg?” zou onze vraag moeten zijn, als we de betekenis van het kwade willen gaan herkennen en begrijpen. Ouspensky zegt dat we dan uiteindelijk uitkomen bij onze ‘hoofdfout’, onze meest beperkende eigenschap in onze aangeboren aard of karakter, in onze geïndividueerde essentie. Die dan kan worden opgelost door die te leren kennen, te begrijpen en in herwaardering liefdevol achter te laten. Interessant onderzoeksgebied!
Het octaaf wordt voltooid met de laatste regel die weer bevestigend is als affirmatie: Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in de eeuwigheid. Ofwel… niks hiervan is van ons, als individueel ego-personage. We hebben als mens, onszelf als individu ervarend, alles te danken aan Dat (Tat) wat we werkelijk zijn, onze hoogste Essentie, het Zelf dat in iedereen en alles gelijk is en waarvan geen tweede is. Daaraan ontlenen we dus al onze (levens)kracht en energie, al ons bewuste waarnemen, al onze kennis, al onze talenten, al ons denken en handelen, al ons geluks- en ongeluksgevoel, en hierdoor zijn we ook in staat liefde te ervaren en uit te dragen. En dan ook nog voor eeuwig! Een affirmatie om U tegen te zeggen.
Die achtste strofe wordt dus weggelaten door de katholieken. Het lijkt een enigszins hoogdravende strofe die nog het beste uit te leggen is als dat onze ego-mind niets, maar dan ook niéts, van al het goddelijke zal kunnen opeisen, hoewel het dat altijd weer (dagelijks) doet in onwetendheid. Dus moeten we er elke keer weer voor waken dat we dit goddelijke búíten ons gaan zoeken en gaan aanspreken in bijvoorbeeld een gebed. Het is bínnen ons! En dus kunnen we stellen: Want van (en in) Mij-Zelf is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in de eeuwigheid. We Zíjn het…
De kracht van identificatie en het opeisen van ‘verdiensten’ is een van de grootste menselijke problemen/zwakheden op onze wereld. We identificeren ons met vele dingen zoals uiterlijk, talenten, verworvenheden, kennis, geschriften, aanzien, noem maar op. We kunnen hiervan, en van van al het prachtige op aarde, werkelijk niets als persoonlijke verdienste opeisen. Alles is ons als tijdelijke mensvorm gegeven. Sterker nog, veel van al het prachtige op aarde wordt inmiddels door menselijk ego-handelen bedreigd en vernietigd, doordat de mens het opeist.
Als afsluiting het ‘amín’, het amen, het ‘het zij zo’, als laatste bevestiging van het gehele gebed.
Amin, Amen, Ōm